Gisteren zat ons programma nog vol cultuur – een pittoresk dorpje in de ochtend, een stad vol gevels in de middag, en ik had nog steeds geen zand tussen mijn tenen gehad. Geen wonder dat we vanochtend opstonden met een lijf dat geen zin meer had. We waren moe, ja, maar vooral overprikkeld: genoeg kasseien, wafelgeuren en mensen met camera’s. Dus deze ochtend: geen haast, geen riem, geen "kom op, we moeten door". Alleen een langzaam ontbijt en de Rijn die zachtjes "goedemorgen" murmelde.
We staken meteen weer de Rijn over, terug naar Duitsland. In deze streek zijn ze daar dol op grind graven naast de rivier, alsof ze op zoek zijn naar mammoetresten. Die plassen heten “Baggersee” – letterlijk “graafmeer”, hoe mooi is dat? En veel van die kuilen zijn nu kleine paradijsjes geworden, waar je kunt wandelen, zonnen of gewoon een beetje in het water staren en je afvragen waar het allemaal om draait. Behalve zwemmen dan, want dat was in de onze streng verboden. Jammer, want ik had me al mentaal voorbereid om niet nat te worden.
We lagen de hele ochtend in de zon, zonder ons ook maar één keer te verroeren. Oké, op één opdringerige vlieg na die dacht me te kunnen kietelen, maar die droop af met z’n staart tussen z’n vleugels. Er was bijna niemand te zien. Alleen wij, een paar zonnebadende mensen in slow motion, en af en toe een fietser die haast had om niks te doen.
Toen de zon begon te branden alsof we in de frituur lagen, gingen we terug naar de camper. Die stond geparkeerd op een helling waar je spontaan ski-jeuk van krijgt. Proberen te lunchen daar voelde als soep eten op een achtbaan. Dus motor aan en op zoek naar vlak terrein.
We staken de Rijn weer over, terug naar Frankrijk. Door Straatsburg, dit keer via de snelweg – geen torens, geen kathedraal, alleen veel auto’s en borden vol onuitspreekbare plaatsnamen. We wilden doorrijden tot we een rustig plekje vonden voor de nacht, maar Papi Edu begon al een beetje te knikkebollen. Niet van ontroering, maar van pure moeheid. Dus parkeerden we op een grote asfaltvlakte langs de snelweg. Toevallig wat schaduw, en het ritmische gerommel van vrachtwagens als achtergrondmuziek.
We klapten het dak omhoog, improviseerden een tafel, en aten iets makkelijks. Daarna: dutje. Ik weet niet wie er eerder sliep, Papi of ik, maar we snurkten in stereo. En niemand kwam ons storen. Geen claxons, geen flitsende vestjes, niks. Het leek bijna de vrije natuur. Zonder bomen, zonder vogels, en een tikje zonder waardigheid.
Later op de dag, toen de zon wat milder werd en wij weer wat energie hadden, gingen we weer op pad. Een rit van zo’n 40 minuten, met bochten en koeien, bracht ons bij een veelbelovende plek op Park4Night. Maar toen we aankwamen, ontdekten we iets nog mooiers... aan de overkant van het beekje.
Een plekje uit een prentenboek: visplekken, een mini-watervalletje, en een bruggetje dat je alleen te voet of met korte pootjes oversteekt. Wij moesten natuurlijk helemaal omrijden met de camper, alsof we een circuskar waren. Maar het was het waard.
Nu staan we op een stil plekje, met het gekabbel van de beek als achtergrondgeluid. Een wiegeliedje. Of een blaas-test. Of een soort hondenzentherapie, afhankelijk van hoe vol je buik zit. Er is hier helemaal niemand. Alleen wij, de lucht, en dat bruggetje dat zo uit een sprookje lijkt te komen. Vannacht slapen we met de oren wijd open, van pure ontspanning.
Reactie toevoegen