Vandaag was een vreemde dag… zo eentje die heel gewoon begint, maar eindigt als een achtbaan van gevoelens.
’s Ochtends was alles rustig. Zoals de laatste dagen lag ik gewoon in het appartement van oom Fabi. Ik deed dutjes, speelde wat met mijn eendje, nestelde me lekker op de bank... Gewoon, de normale routine. Totdat het al laat in de middag was, en de zon in Edinburgh bijna de schoorstenen begon te kietelen, hoorde ik ineens iets.
Voetstappen.
Maar niet zomaar voetstappen. Bekende stappen. Dierbare stappen. Zo van die stappen die je hart sneller laten slaan, omdat je zó graag iemand wil zien. Ik schoot recht van de bank, stormde naar de deur en—bam! Daar stond hij. Papi Edu was terug.
Jullie kunnen je niet voorstellen hoe blij ik was. Ik sprong tegen hem op, draaide rondjes, snuffelde overal aan hem, likte zijn hoofd… ik vergat zelfs dat hij me zes dagen had achtergelaten bij nieuwe mensen! Nou ja, het was eigenlijk best oké, maar toch… het is niet hetzelfde.
Alleen… deze keer had Edu geen goed nieuws.
Hij vertelde me, op zo’n manier waarop mensen praten als hun hart zwaar is, dat tante Rosa… er niet meer is. Ze is weg, zoals vogels die naar verre landen vliegen en niet meer terugkomen. Ze is overleden op de dag dat Edu naar Barcelona vloog, dus hij heeft geen afscheid kunnen nemen. Hij wist wel dat het slecht ging, maar… dit doet toch veel pijn. Ik kende haar goed. Ze was lief, had magische handen om mijn oren te kriebelen, en haar stem was altijd zacht als ze tegen me praatte. En ook al huilen honden niet zoals mensen dat doen… wij voelen het wel. Echt. En ik ga haar zó missen.
Edu was naar Barcelona gegaan om bij oom Joan te zijn, en bij oma, en bij alle mensen die van tante Rosa houden. Want als een hart breekt, dan is het fijn als iemand er is om je scherven bij elkaar te houden. Edu zei het niet met veel woorden, maar ik zag het in zijn ogen. En dat zegt alles.
Toch, zoals Edu is, bracht hij ook iets moois mee: een tas vol jamón, fuet, kaas en van die andere dingen die ruiken naar Spanje. Niet voor mij natuurlijk—dat trucje ken ik intussen wel—maar als bedankje voor Fabi, Maggie en Cassie. Omdat ze zo goed voor mij gezorgd hebben. Ik ben hen ook dankbaar, hoor! Maar ja, ik heb geen bankpas, dus ik heb gewoon een paar likjes gegeven en m’n staart extra enthousiast gezwaaid.
Oh ja, Edu bracht nog iets mee: een fikse verkoudheid. Zo eentje waarbij je je neus snuit met de handdoek in de badkamer (hij dan, niet ik). Hij hoestte als een astmatische leeuw en zijn stem klonk alsof hij schuurpapier had ingeslikt. Maar toch ging hij nog even bij Fabi en Maggie zitten, om hen te bedanken met die typische Edu-mix van warmte en vermoeidheid. Daarna gingen we met z’n drieën naar beneden—Fabi, Edu en ik—met al mijn spullen: het mandje, de speeltjes, het voer, mijn dekentje… en ik, weer terug de auto in.
Buiten nam ik afscheid van oom Fabi. Ik gaf hem een hondachtige lik en keek hem diep in de ogen, en Edu gaf hem een stevige knuffel. Zo eentje die telt. Hij was echt een goeie oppas, de oom Fabi. Zo eentje die je graag nog eens terugziet.
De auto zat weer volgeladen en we reden naar ons vaste plekje om te slapen, met uitzicht op zee en op Cramond Island. Jullie kennen het wel. Vandaag is het er stiller dan ooit, bijna fluisterstil. Alsof zelfs de zee begrijpt dat het geen dag is om te feesten. We kropen vroeg de camper in, want Edu was kapot. En ook al hoest hij en snuit hij zijn neus elke twee minuten… ik slaap naast hem, lekker warm. Want we zijn weer samen. En dat is op een dag als vandaag het enige dat telt.
Reactie toevoegen