Dag 81: Achintee - Luss
Het beklimmen van Ben Nevis door regen, mist en een Schotse pelgrimstocht
We zaten nog volop in de croquetaslaapstand, met slaap in de ogen en de oren nog niet uitgevouwen, toen er iemand op de camperdeur klopte. Het waren onze zuiderse vrienden – die uit Málaga en Gibraltar – die afscheid kwamen nemen met knuffels, glimlachen en van die zinnen die klinken als “tot ziens, dit is geen afscheid,” maar die eigenlijk betekenen “we zien elkaar wel weer als het universum wat magie verricht of als we toevallig weer naar Andalusië afreizen.”
Len, May, Douglas en Janice vertrokken met de waardigheid die je ziet wanneer mensen een hoofdstuk afsluiten. En wij bleven achter met die rare nasmaak van afscheid, vermengd met de geur van thermoskoffie en vochtige wandelschoenen. Ieder zijn eigen weg. Zij naar het zuiden. Wij… naar de hel. Ik bedoel, naar Ben Nevis.
Want ja. Papi Edu had al dagen heen en weer geslingerd. Eerst was het nee – de mist, de luiheid, beter van niet. Dan ja – oké, misschien morgen. Dan weer nee – je zou wel gek moeten zijn. Maar uiteindelijk, trouw aan zijn koppige Andalusische aard, won de bergbeklimmerneuron. Rond half twaalf bond hij zijn schoenen, pakte zijn tas en klikte mijn tuigje vast met een blik die zei: “dit wordt memorabel… of niet.”
Voor de oningewijden: Ben Nevis is het dak van het Verenigd Koninkrijk. Dertienhonderdvijfenveertig meter. Klinkt niet gek als je de Alpen gewend bent, maar hier in Schotland is het het dichtstbijzijnde wat ze hebben bij de Himalaya. De meest gangbare route begint in Achintee, en het is eigenlijk geen pad – het is een snelweg. Geen auto’s, maar een eindeloze parade van hijgende mensen, huilende kinderen, rugzakken ter grootte van kleerkasten en wandelstokken die ronddraaien als helikopterbladen zonder piloot.
Vanaf de allereerste stap nam ik natuurlijk de leiding. Maar het was geen wandelen – het was ontwijken. Wat een nachtmerrie! Elke wandelstok was een bedreiging. *Klap* op de rug! *Bots* op de snuit! *Zwiep* naar het ego! Het leek wel een schermles voor geblinddoekte beginners. Ik probeerde er eentje te bijten – maar eentje – maar papi Edu stopte me met die blik van hem die zegt: “waag het niet, we hebben al genoeg problemen.”
We haalden hele groepen toeristen in die gekleed waren alsof ze K2 gingen beklimmen, hele families volgeladen met snacks, tieners met ‘hier had ik niet voor getekend’-gezichten en zelfs een moedige ziel op teenslippers. Teenslippers. Serieus. Ik wilde zijn voeten likken om te zien of hij dan wakker zou worden.
Het vroege deel van de wandeling biedt een paar aardige uitzichten, maar die verdwijnen snel. Daarna zijn het rotsen, meer rotsen, eindeloze rotsen en wolken. Halverwege is er een schattig klein meertje dat perfect zou zijn geweest om mijn buik te koelen – behalve dat de mist op dat moment vol in de ‘ik ben hier om je dag te verpesten’-modus ging. Toen kwam de regen. En toen de wind. Een wind rechtstreeks uit Mordor – ijzig, geniepig en meedogenloos. Het bevroor onze wimpers.
Desondanks bereikten we de top in twee uur en vijfenveertig minuten. Niet slecht. Nou ja, voor mensen. Ik had het in een uur gekund, ware het niet voor de stokaanvallen. Bovenop was het zicht absoluut nul. Alleen mist, modder, doorweekte mensen en een hoop stenen met een driehoek erop die zogenaamd de top markeert. Het leek op een trieste, verlaten barbecue. Iedereen nam selfies alsof ze zojuist Amerika hadden ontdekt. Wij natuurlijk ook. Snel een foto en we waren weg.
De weg naar beneden was sneller, maar glibberiger. De modder probeerde ons steeds te laten struikelen, de stokken vlogen nog steeds als middeleeuwse zwaarden en mijn poten veranderden in rozijnen. We kwamen beneden doorweekt, tot op de oren nat – hoewel we regenjassen hadden. Papi waste me als een inktvis in de buitendouche van de camper, droogde me af met de goede handdoek (die met mijn teddybeergezicht erop) en ging toen vol in de spa-modus: verwarming aan, warme douche en overal kleren te drogen als een familie octopussen.
Ik smolt op het matras als boter op hete toast.
Maar papi Edu rust niet. Om zeven uur, met nog druipende kleren en mij slechts half droog, gingen we op weg naar het zuiden. Eerste stop: Lidl in Fort William. Tijd om voorraad aan te vullen, uiteraard. Daarna reden we verder door Glencoe, waar we water bijvulden bij een Schotse waterfontein die harder spoot dan de Niagarawatervallen.
Met een volle tank en de moraal half hersteld, reden we verder. Rond half tien bereikten we een bekende plek: een parkeerplaats bij Loch Lomond. Hier hadden we weken geleden ook geslapen. Je hoort de weg, zeker, maar het is niet storend. Deze keer stonden er drie of vier andere campers – net genoeg om je niet alleen te voelen, maar niet genoeg om het gevoel te hebben dat je wordt bekeken door spookherten uit het bos.
En hier zijn we dan. Doodmoe. Pijn overal. Nat van binnen en van buiten. Tevreden dat we Ben Nevis van de lijst hebben afgestreept, ja. Blij? Hmm… niet echt. Het pad voelde overvol, saai en zielloos. Geen schapen die gedag zwaaiden, geen eigenzinnige rotsen, zelfs geen fatsoenlijke plas. Alleen maar omhoog en omhoog, en dan omlaag en omlaag. Als een loopband met luxe mist.
Ach ja. Weer een dag gewandeld. Weer een top bedwongen. En weer een handdoek die nooit meer droog zal worden.
Reactie toevoegen